Gewapende vrede

Gewapende vrede

Bevrijd maar niet vrij

‘We kregen opeens meer voedsel en mochten meer. Er circuleerden geruchten dat Japan had gecapituleerd’. Zo beschrijven veel voormalige geïnterneerden de situatie kort voor einde van de bezetting. De geruchten blijken waar: op 15 augustus 1945 capituleerde Japan. Officieel wordt dit bericht pas een dikke week later in de kampen meegedeeld. De poorten gaan open.

Vanaf 15 augustus 1945 behoort Nederlands-Indië tot het Britse deel van het geallieerd strijdtoneel in Azië. Brits-Indische troepen worden naar Nederlands-Indië gestuurd om het Japanse gezag over te nemen en de militairen te ontwapenen. De Japanners moeten de orde handhaven totdat de Brits-Indische troepen arriveren. Eind september arriveren deze op Java.

Op 17 augustus roepen Soekarno en Hatta de Republiek Indonesië uit. De Republiek bereidt zich voor op de strijd tegen de Britten en Nederlanders. Het wordt steeds onrustiger en gevaarlijker voor de Nederlanders en Nederlands gezinde bevolking. De voormalige geïnterneerden kunnen de kampen niet verlaten. Japanse militairen beschermen de kampen. Ze zijn opeens geen vijand meer. De poorten zijn geopend, maar de vrijheid is nog ver weg.

Na de capitulatie van Japan vindt in Nederlands-Indië herformatie plaats van het KNIL. Inheemse KNIL-militairen, waaronder Molukkers, Menadonezen en Timorezen melden zich meteen weer aan voor actieve dienst. Ook keren de eerste KNIL-eenheden terug uit het buitenland. Dit waren voornamelijk Ambonezen die gelegerd waren in Australië.

In oktober, na de komst van de Brits-Indische militairen op Java, breekt de bersiap-periode in alle hevigheid los. Pemuda’s en Peloppers, Indonesische jongeren die tijdens de Japanse bezetting militair getraind zijn om te vechten tegen de geallieerden, hebben hierin een voortrekkersrol. Ongecontroleerde bendes sluiten zich aan. Een periode van extreem geweld breekt aan tegen iedereen die banden heeft met het koloniale bewind. Het geweld treft met name degenen die zich buiten de beschermde voormalige Japanse kampen bevinden: rampok, mishandeling, kidnapping, moord en internering. Indonesische jongeren controleren hele wijken en gebieden waar Nederlanders en Nederlandsgezinden wonen. Een enkeling ontsnapt en roept de hulp in van de KNIL- en de Brits-Indische militairen. Onder zeer gevaarlijke omstandigheden worden de getroffen mensen ontzet en geëvacueerd naar veilige kampen. Veel mensen hebben hun leven aan hen te danken.


Cato Siefken zat van haar negende tot haar twaalfde in het beruchte kamp Tjideng, samen met haar moeder en haar jongere broertje. Tijdens de Bersiap- periode bleven zij noodgedwongen in het kamp. De Japanse kampbewaarders werden nu hun beschermers.

Twee oudere broers zaten in mannenkampen. Haar vader was al aan het begin van de oorlog door de Japanners onthoofd. In 2011 vertelde Cato haar oorlogsverhaal aan haar kleindochter Robin van Doorn, die er een profielwerkstuk over schreef, dat werd bekroond met de KNAW Onderwijsprijs.

Maud de Bruin was 10 jaar oud toen zij en haar familie in hun huis in Depok door pemoeda’s werden overvallen. Maud overleefde de aanslag door zich voor dood te houden. Haar vader werd door de Indonesische vrijheidsstijders vermoord. Ze hadden zijn pezen doorgesneden zodat hij niet weg kon lopen. Terwijl de pemoeda’s het huis doorzochten gebaarde Mauds vader dat ze moest vluchten. Samen met een tante wist ze te ontsnappen. In 2018 legde ze tijdens de Nationale Herdenking 15 augustus een krans bij het Indisch Monument in Den Haag. Haar vader zag ze nooit meer terug.