Toespraak door Kamervoorzitter Arib bij de ‘herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands
Indië’, in Den Haag op 14 augustus.
Dames en heren,
In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog kwamen tal van gezinnen
uit Indië naar Nederland. Met hutkoffers vol spullen, vol verhalen, vol
herinneringen. Sommige van die hutkoffers bleven gesloten. Jarenlang.
Omdat de inhoud ervan te pijnlijk was. En omdat het niet gebruikelijk was
om over die pijn te praten. Er was ook vaak geen oor voor.
Je vindt de gesloten koffer terug in de boeken van Adriaan van Dis, en van
Alfred Birney. Beide nazaten van vaders met een gecompliceerd Indisch
oorlogsverleden. Een verleden dat vervolgens ook diepe voren in de
levens van hun kinderen trok.
In de afgelopen jaren zijn veel van die hutkoffers alsnog open gegaan.
Zoals de koffer van Hugo Steenmeijer van wie de vader aan de Birma
Spoorlijn moest werken, en van wie de moeder buiten het kamp
probeerde te overleven met haar zoontje. Zonder inkomen. Tijdens de
oorlog raakte Hugo ondervoed en werd hij ziek. Daarna maakte de
Bersiap het zijn moeder onmogelijk om hem te laten aansterken. Hugo
stierf.
Na de oorlog werd het echtpaar herenigd en vertrok naar Nederland. Ze
kregen nog drie kinderen. Drie kinderen die allemaal het gesloten
koffertje van hun ouders kenden. Maar de inhoud en het verhaal
erachter, nooit te horen kregen.
Pas een jaar of twintig geleden, toen hun ouders al gestorven waren,
openden ze het kistje. Ze vonden speelgoed: knikkers, een knuffel,
muntjes in een zakdoekje. Een vlieger. Foto’s. De schatten van een
vierjarig jongetje dat ze nooit gekend hadden. Het koffertje gaf ze de kans
om te rouwen om het leven van hun broertje, dat door oorlog en geweld
in de kiem was gesmoord.
Velen van u hebben de Tweede Wereldoorlog meegemaakt of
meegekregen. Deze intieme herdenking brengt u hier jaarlijks samen. U
bent de drijvende kracht achter de ‘Nationale Herdenking 15 Augustus
1945’, en daarmee voor de erkenning die dit deel van onze pijnlijke
oorlogsgeschiedenis verdient.
Dankzij de jaarlijkse herdenking en de activiteiten eromheen, heeft u die
geschiedenis steeds meer onder de aandacht gebracht van álle
Nederlanders. Toch kent het oorlogsverleden in Nederlands-Indië nog
steeds koffers die erop wachten ontsloten te worden. De koffers van het
verzet in Nederlands Indië bijvoorbeeld.
Dit jaar staat in het teken van verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog.
In het teken van mensen die de keuze durfden te maken om op te staan
tegen de bezetter.
Hier en in Nederlands Indië. In woord of in wapen. Of door een veilige
plek te bieden aan hun medemensen in ijzige nood. Met gevaar voor hun
eigen leven.
In de Erelijst voor gevallenen in 1940-1945 bevindt zich bijvoorbeeld de
naam van Anda Kerkhoven. Een Indische studente die in Groningen als lid
van een geweldloze verzetsgroep, bonkaarten bemachtigde en
koeriersdiensten deed. Ze werd in ’45 doodgeschoten. Voorafgaand
martelden de Duitsers haar vreselijk, maar doorslaan deed ze niet. Haar
kracht bewonder ik. We moeten haar verhaal blijven vertellen.
Ik noem ook graag de naam van Bep Stenger, die na de inval van de
Japanners verzetswerk tegen de Japanners deed: zoals het smokkelen van
kleding, radio-ontvanger en zendapparatuur.
Op haar 21e verjaardag werd haar groep verraden en opgerold door de
Kempeitai. De mannelijke leden werden onthoofd of doodgemarteld. Bep
kreeg ‘slechts’ vijf jaar gevangenisstraf – haar kameraden bagatelliseerden
tegenover de Japanners met succes haar rol – en die straf werd
verdubbeld toen ze weigerde spijt te betuigen van haar daden.
Verzet, en daar ligt de laatste jaren gelukkig steeds meer de nadruk op –
bestond er in verschillende vormen.
Erry Stoové benadrukte dat net ook al heel mooi.
Er was verzet zoals dat van Ada Kerkhoven en Bep Stenger, dat de
bezetter daadwerkelijk moest ondermijnen. En er was dat ‘stille’ verzet
dat erop gericht was, het moreel hoog te houden. Om stand te kunnen
houden onder het wrede juk van die dictatuur.
Zo kreeg de vader van Geert Mak, die morgen zal spreken tijdens de
Nationale Herdenking, de mogelijkheid zich te onttrekken aan een
gedwongen vertrek naar de Birma Spoorlijn.
Maar hij ging mee, om de leden uit zijn gemeente bij te staan en waar
mogelijk, door de verschrikkingen heen te slepen. Het zou zijn leven voor
altijd zou tekenen.
En zo maakte de moeder Martje Saveur in het Jappenkamp een poppetje
dat Martje – doodziek van de dysenterie en eenzaam afgezonderd in een
barak – net voldoende kracht gaf om te overleven.
Zodat ze later haar herinneringen en die van haar ouders, in boekvorm
kon navertellen. Met als titel (hoe kan het ook anders): ‘het koffertje van
mijn ouders’.
Maar hoeveel weten we nou écht van het verzet in Nederlands-Indië?
Ik zei het al: er zijn nog veel koffers die erop wachten, ontsloten te
worden.
Dames en heren,
Oorlog is een gif dat snel mensen doodt, dat langzaam doorwoekert in
families en zo generaties lang slachtoffers maakt. Maar het laat ook
(inderdaad) die onvernietigbare veerkracht zien van mensen, om op te
komen voor hun vrijheid en voor democratie.
En het bracht ons – op de meest pijnlijke manier – het inzicht dat
onderscheid tussen mensen op basis van ras, kleur, of geaardheid nóóit
maar dan ook nooit meer een basis mag zijn om een samenleving te
vormen.
Laten we de verhalen uit gesloten koffers opsporen, en die uit ontsloten
koffers vertellen. Zodat we de oorlog kunnen blijven gedenken en de
vrijheid kunnen blijven eren.
En daarmee de slachtoffers recht doen.